Waar dit boelgoed op 21 Juni 1887 plaatsvond was op de boerenplaats het Feenstrahuis op de Hogebeintemer mieden. Dit was Groot Feenstrahuis , meer oostelijk lag het Klein Feenstrahuis. Een veel oudere naam uit de 16e eeuw is het Fensterhuis, huis op de Fennen dus.
Oorspronkelijk behoorde de landerijen bij het vroegere Klooster Foswert evenals de de Bolleholle. Ongetwijfeld zullen de monniken in de oude tijden hier op deze mieden ontginningswerk hebben verricht. Bij deze boerenplaats behoorden ca 175 pondematen land. Rond het jaar 1750 is een opsplitsing geweest. Bij Feenstra huis bleef ca 100 pondematen en op de andere 75 pondematen werd een nieuwe boerderij gesticht : Liedenburg. Deze landerijen lagen aan de andere kant van de Oude Vaart. Daartussen lag de Bolleholle ook aan de westkant van de Oude vaart. Feenstra huis en Liedenburg behoorden tot het dorpsgebied van Hogebeintum maar de Bolleholle viel onder Ferwerd.
Het kaartje van de Hogebeintemermieden laat zien dat het land rond de boerderij ligt. De percelen genummerd met een acht behoorden bij het Groot Feenstrahuis.
Het boelgoed
De advertentie van dit boerenboelgoed in Hogebeintum geeft een goed overzicht van hoe het vroeger op een boerenbedrijf toeging. In onze tijd hebben wij dit bedrijf alleen gekend als melkveebedrijf en dat was het in 1887 ook, maar er was ook bouwland in gebruik. Dat is te zien aan in de advertentie genoemde ploegen, vorenploeg, eggen, voreneg, landrollen en dorschrol. Mogelijk werd er koolzaad en tarwe of haver verbouwd. Er waren 22 melk koeien aanwezig, twee weidossen, hokkelingen, kalveren en een stier, een uitmuntend en gezond beslag vee zo wordt aangegeven. Bovendien waren er nog 6 varkens en 20 melkschapen met 22 lammeren en natuurlijk kippen en een haan. In onze tijd zouden wij zeggen , een breed pakket. 22 melkkoeien was veel in die tijd. De koeien moesten allemaal met de hand gemolken worden. Bovendien werd er kaas geproduceerd. Dat is te zien aan de aanwezigheid van kaaspersen en het grote aantal van 42 koperen aden, 10 koperen emmers en 6 melkvaten. Al deze attributen stonden in de melkkelder. Deze lag vaak tussen woonhuis en stal of was onder het voorhuis gebouwd. De kelder lag lager waardoor het koel bleef, tussen 5 en 10 graden. De aden of melkaden waren platte bakken met een overstekende rand. Deze werden geplaatst op een verhoging in de melkkelder. Ze werden gebruikt om de melk erin te laten staan en te laten stremmen. Ook liet men de melk wel twee of drie dagen staan, waardoor de room boven ging drijven. Dit werd eraf geschept en dan boter gemaakt. Ongetwijfeld zal van de melk van de 20 schapen ook kaas gemaakt zijn. De melkkelder met kaasmakerij was vroeger het domein van de boerin. Het is wel zeker dat daar op het Feenstra huis in die tijd door het personeel heel veel handwerk is verzet, zowel in de kaasmakerij als op het bedrijf om voer te winnen, hooi binnen te halen, mest uitrijden, sloten hekkelen enz. De aanwezigheid van zes paarden is daar ook een bewijs van.
Bij een boelgoed “ten sterfhuize van“ werd ook altijd het meubilair verkocht, tafels, stoelen, kabinetten, secretaires, klokken, beddegoed enz enz Paartjes die gingen trouwen bezochten vaak deze boelgoeden om te proberen zo goedkoop mogelijk meubilair te kopen. De verkoop ging bij opbod onder leiding van een notaris. Alles wat ter verkoop werd aangeboden was genummer waarbij een oproeper de nummers noemde, omschreef waar het omging en biedingen vroeg en het hoogste bod met een hamer slag bevestigde. De laatste zin in de advertentie dat er in het boelhuis stalling was, geeft aan dat degenen die met de chais of tilbury kwamen, hun paarden daar konden stallen. De meeste mensen zullen echter lopend gearriveerd zijn.
Familie de Roos.
De verkoop van vee en landbouw gereedschappen vond meestal plaats wanneer de boer er mee op hield. Hier is overlijden de reden. In de advertentie is vermeld: Ten sterfhuize van Folkert Jacob de Roos. Hij kwam uit Rinsumageest en was geboren in het jaar 1813 en overleed in 1887.Hij werd boer op deze boerderij in het jaar 1852. Hij trouwde toen met de wed. Boersma-Jensma die daar woonde. Trijntje Cornelis Jensma was in 1841 gehuwd met Bokke Jans Boersma. Hij is echter overleden in 1850. Zij hadden vier kinderen waarover Folkert de Roos stiefvader en mede voogd werd. Zij werden later voorkinderen genoemd. Hij en zijn vrouw Trijntje kregen samen nog vijf kinderen waaronder drie jongens. Het was natuurlijk onmogelijk om de jongens uit zowel het eerste en als het tweede huwelijk allen boer te laten worden, daarom emigreerden meerdere leden van het gezin, zowel Boersma’s als de Roos naar Verenigde Staten van Amerika. De jongste zoon , Gerlof de Roos b.v. geboren in 1860 verliet Hogebeintum in het jaar van het boelgoed en emigreerde naar Running Water South Dakota in 1894. Van de Boersma’s in het gezin emigreerden ook enkelen die ook in South Dakota terecht kwamen in Springfield. Hier een prachtige klassieke foto van het gezin van Gerlof de Roos.
Gerlof de Roos en zijn vrouw Taetske Piers Rijpstra en hun kinderen.
Op deze foto staan ze voor hun huis in South Dakota.
Dat de boerderij niet door de familie de Roos werd voortgezet zal te maken hebben met de zware landbouwkrisis die in de tachtiger jaren van de negentiende eeuw heerste. Veel boeren gingen failliet en moesten hun boerderij verlaten, emigreerden, werden arbeider of ook wel kastelein. De familie van der Woude werd de opvolger op de boerderij, te weten drie generaties, eerst Sijmen P. van der Woude, daarna zoon Wietse S. van der Woude en vervolgens zoon Rindert W. van der Woude. De boerderij wordt nu bewoond door Willem en Neeltje van der Woude. Er is geen bedrijfsvoering meer.
December 2017 JOHANNES VAN DIJK
Bron: Advertentie, Leeuwarder Courant 1887, foto boerderij: J. van Dijk, schets Hogebeintemermieden J. van Dijk, foto’s fam.de Roos: Joh. Boersma, Tekening Feenstra huis Rein Halbersma.
Feeenstra huis op de Hogebeintemermieden. Tekening Rein Halbersma